Mijn vader was in 1943 een 19-jarige jongen uit Rotterdam, die zoals zovelen te werk werd gesteld in Duitsland. In de periode tot aan de bevrijding schreef hij – als dat mogelijk was – brieven aan zijn beste vriend. Een deel van die brieven is bewaard gebleven. Je krijgt tranen in je ogen als je leest wat die jonge gasten, hij en zijn oudere broer, toen moesten doorstaan. Je hebt er veel van gezien op tv, maar van je eigen familie komt het wel heel dichtbij.
Toen hij en zijn broer na de bevrijding waren teruggekeerd op het ouderlijk nest, dodelijk vermoeid, sterk vermagerd en murw van alle ellende, in een compleet aan flarden geschoten Rotterdam, werd thuis over de oorlog niet meer gepraat. Iedereen was getraumatiseerd en velen zeiden: ‘De wereld draait door, we kijken niet achterom. We gaan samen ons land weer opbouwen, dus iedereen werkt mee aan herstel van ons geteisterde land.’ Niet alsof er niets gebeurd was, maar de zwarte bladzijden waren en bleven omgeslagen, een nieuw en beter leven stond voor de deur.
Mensen sloten bewust hun ogen voor de harde werkelijkheid die achter hen lag; na alle ellende had iedereen behoefte aan een horizon zonder donderwolken. Hoe begrijpelijk. Maar daardoor bleven wél velen achter met een gat in hun ziel. Met onzichtbare oorlogsverwondingen die nooit herstelden. Wij kinderen hadden geen idee. Onze vader vertelde fragmentarisch over zijn oorlogservaringen toen we al ruim volwassen waren. Veel later kwamen die brieven pas boven tafel. Maar nog steeds kennen we niet zijn volledige verhaal.
Wat nu allemaal tot ons komt via de moderne communicatietechnieken- en middelen gaat ons verstand vaak te boven. Het is veel, het is heftig, het is hartverscheurend. Maar laten we onze ogen niet sluiten voor de harde werkelijkheid, die de basis is voor het goede werk van mensenrechtenorganisaties.
Alice Mandjes